From what theoretical framework does aifoon's work start?

Vanuit welk theoretisch kader vertrekt het werk van aifoon?

Bruïtisme

Italië 1910. In zijn Manifesto of Futurist Musicians (1910) ageert componist en musicoloog Francesco Pratella tegen die Italiaanse muziektraditie die volgens hem inferieur is - in zijn woorden: “misselijkmakende Napolitaanse liederen en gewijde muziek”.

Hij roept jonge componisten op om weg te blijven van conservatoria en om zelfstandig te studeren. Zo kunnen ze zich bevrijden van het verleden en nieuw werk te maken in plaats van het oude te bevorderen.

In dezelfde periode schrijft de Italiaanse schilder en muzikale autodidact Luigi Russolo het werk The Art of Noises (1913). Daarin classificeert hij geluid in zes groepen:

  1. Roars, Thunderings, Explosions, Hissing roars, Bangs, Booms
  2. Whistling, Hissing, Puffing
  3. Whispers, Murmurs, Mumbling, Muttering, Gurgling
  4. Screeching, Creaking, Rustling, Humming, Crackling, Rubbing
  5. Noises obtained by beating on metals, woods, skins, stones, pottery, etc.
  6. Voices of animals and people, Shouts, Screams, Shrieks, Wails, Hoots, Howls, Death rattles, Sobs

Samen met zijn broer Antonio ontwikkelde hij zelfgemaakte instrumenten die ze “intonarumori” noemden. Het waren akoestische noise generators die de performer in staat stelden om geluiden te creëren en controle te krijgen op de dynamiek en pitch van verschillende types van geluid. Op deze manier wilde Russolo het nieuwe geluid (dat van de industriële revolutie) binnenbrengen in het concertgebouw en integreren in de muziek.

Musique Concrète (jaren 1940)

Halim El-Dabh is een Egyptische pionier in de elektronische muziek. Hij maakte vooral tape-muziek waarbij hij zang, percussieve klanken, maar vaak ook geluiden gecapteerd in de publieke ruimte manipuleerde met bandrecorders.

Vier jaar later populariseerde Pierre Schaeffer deze technieken in Europa. Schaeffer had interesse in de uitdrukkingsmogelijkheden binnen de moderne muziek. Hij experimenteerde met tape door geluiden achterstevoren af te spelen, het op lagere en hogere snelheid afspelen en het in lagen overdubben van geluiden. Tegenwoordig heet dit sampling maar in 1948 waren dit onbekende technieken. Zijn eerste volledige werk dat op deze experimenten was gebaseerd, was Étude aux chemins de fer waarin opnamen van treingeluiden zijn verwerkt.

Zijn definitie van het geluidsobject was dat door een proces van gereduceerd luisteren men het geluidsmateriaal als puur geluid kon waarnemen, los van enige associatie met zijn fysieke origine.

De naam Musique Concrète sloeg op deze concrete manier van werken, in tegenstelling tot de traditionele muziekcultuur die muziek op een abstracte manier (bladmuziek) neerpende.

In 1956 gaf Philips de opdracht aan Le Corbusier een paviljoen te bouwen voor de Expo 58 in Brussel, wat een showcase moest worden van hun technologische mogelijkheden. Le Corbusier besloot om een ‘elektronisch gedicht’ te maken over de technologische ontwikkeling van de mensheid. Samen met de componist Edgar Varèse, de architect Iannis Xenakis en de cinematograaf Philippe Agostini, ontwierp hij met het Philips Paviljoen een opzienbarend kunstwerk waarin licht, geluid, film en architectuur gecombineerd werden tot een ongekend multimediaspektakel.

De compositie Concret PH (1958) van Iannis Xenakis is een stuk geschreven volgens de traditie van de musique concrète. Het bronmateriaal voor deze compositie is het geluid van gloeiende houtskool. De opname werd verknipt in fragmenten van 1 seconde. Die fragmenten werden intuïtief aan elkaar gekleefd, gesplitst, over-opgenomen, het tempo gewijzigid en gemixt tot een compositie van 2,5 minuten.

Met deze sprankelende compositie wilde Xenakis de oren openen voor wat volgde: Le Poème Electronique, een compositie van licht en beeld (door Le Corbusier) en geluid (door Edgard Varèse). Deze geluidencompositie werd via een 12-sporen-systeem afgespeeld op 350 speakers. De speakers werden met asbest verwerkt in de muur, waardoor het leek alsof de ruimte een hobbelachtige akoestische grot was.

John Cage en de stilte

Door zijn beroemde werk 4’33” (1952) wordt componist John Cage de meester van de stilte genoemd, hoewel hij zelf poneerde dat stilte niet bestaat. Zelfs als er niet actief geluid gemaakt wordt, is er altijd nog iets te horen: het snorren van de computer, geluiden van buiten ... Ook in een isolatiecel horen we nog zenuwbanen en bloed door onze aderen suizen.

In 4'33" gebruikt Cage deze stelling in haar voordeel. Hij moedigde mensen aan om te luisteren naar de geluiden buiten de uitvoerder, om aandacht te hebben voor de alledaagse geluiden van het publiek als compositorische materiaal. Het hele stuk bestaat akoestisch uit de toevallig aanwezige, niet geregisseerde omgevingsgeluiden.

Cage nam geluiden van buitenaf als wezenlijke muzikale elementen op in zijn composities. Daarmee heeft hij het muzikale concept en het besef van wat 'muziek' kan zijn radicaal veranderd.

Akoestiche ecologie

Wanneer men Cage vroeg wie zijn leraar was antwoordde hij: Murray Schafer. Schafer is componist en wordt de vader van de Akoestische Ecologie genoemd.

Met zijn boek The Tuning of the World zette hij het begrip “soundscape” op de kaart. Een soundscape is een geluid of combinatie van geluiden die voortvloeien uit een immersieve omgeving. De studie van de soundscape noemt men de akoestische ecologie. Schafer ontwikkelde een terminologie die hielp om een omgeving weer te geven via een auditieve identiteit.

Sinds de industriële revolutie (IR) echter zijn unieke soundscapes schaarser of zelfs helemaal verdwenen. Voor de IR spreekt Schafer van hi-fi en na IR van lo-fi soundscapes. In het eerste geval heb je meer perspectief tussen voor en achtergrond geluiden.

Ook muzikant en akoestisch ecoloog Bernie Krause geeft aan dat relaties tussen de ‘stemmen’ van dier en mens en de natuurlijke geluiden voorheen veel meer aanwezig waren. Naarmate de stedelijke omgevingen groeien, zorgt de bijhorende lawaai (noise) voor het blokkeren of maskeren van geluiden waardoor lokroepen onbeantwoord blijven en soorten uitsterven. In een hi-fi soundscape ontbreekt het aan noise en alle frequenties kunnen duidelijk gehoord worden, dit is het utopische doel van Schafer en zijn World Soundscape Project.

Deep Listening

John Cage citeerde ook Pauline Oliveros. Zij kreeg in 2012 de John Cage Award. Oliveros is componist/muzikante die een hele filosofie en beweging (Deep Listening Institute) opzette rond de verschillende dimensies binnen het luisteren. Deze reiken verder dan wat we met het oor capteren. Deep Listening is een manier van luisteren waarin we volledig aanwezig zijn met wat er gebeurt in het moment zonder te proberen om het te controleren of te beoordelen. Tijdens het luisteren worden alle vooringenomenheden achterwege gelaten en luisteren we met respect voor wat er zich voordoet. In haar werk onderzoekt ze het verschil tussen de onvrijwillige aard van horen en vrijwillige en selectieve aard van luisteren.

Soundwalks

“Luisteren opent innerlijke ruimte en creëert een levendige connectie tussen luisteraar en omgeving”. (Hildegarde Westerkamp)

Hildegarde Westerkamp is componiste en radioartiest. Westerkamp komt uit de school van Schafer en is gespecialiseerd in soundwalks. Een soundwalk is een excursie met als doel om naar de omgeving te luisteren. Het gehoor wordt opengesteld voor ieder geluid dat ons omringt op om het even welke plaats. De focus is ongeacht welke vorm een geluidswandeling heeft om ons gehoor te herontdekken en te reactiveren.

Hier kunnen we zeker ook het werk van Akio Suzuki koppelen. In het o to da te project stippelt hij echopunten uit in de stedelijke omgeving.

Basiswaarden in het werk van aifoon

Bovenstaande inhoudelijke elementen vormen de basiswaarden van de methodes die aifoon gebruikt en de projecten die we realiseren:

  1. Een open, onbevooroordeelde én lichamelijke manier van luisteren.
  2. Geluiden beluisteren als relationeel en interactief geheel tussen levende organismen.
  3. Het geluid van alledag als poëtisch en creatief materiaal.
  4. De publieke ruimte als laboratorium waar we geluiden uit halen en aan toevoegen.
  5. De pogingen om geluiden te classificeren, te tekenen en te benoemen en daarover in interactie te gaan.

Deze waarden zitten verweven in alle aifoonprojecten, die samen een groot luisteronderzoek vormen. Ze vormen de basis om op een participatieve manier te bouwen aan een rijkere luistercultuur.

Andere interessante namen in deze context: Chris Watson, Francisco Lopez, Annea Lockwood, Kim Cascone, Alan Splet, Brandon Labelle, Davide Tidoni, Bernhard Leitner, Steve Roden, David Toop, Maryanne Amacher, Peter Cusack, Tod Dockstader, Luc Ferrari, Bernard Parmegiani, Trevor Wishart, Barry Truax, …